met pensioen gaan | emeritiĝi, esti pensiata, pensiiĝi |
met | je, kontraŭ, kun, per, pri |
aera | bovengronds, lucht-, met lucht gevuld |
akorda kun | in overeenstemming met |
akordi bone kun | het goed kunnen vinden met |
akordiĝi kun | stroken met |
alivorte | met andere woorden |
alkutimiĝi al | vertrouwd raken met |
alpaŝi | aan komen lopen, aanpakken, beginnen met, toetreden |
ambaŭmane | met beide handen |
analoga al | overeenkomend met |
antaŭpripensita | met voorbedachte rade |
antemo | motet met bijbelse woorden, Roomse kamille |
asonanci | laten eindigen met een halfrijm |
atente | aandachtig, attent, met aandacht, oplettend |
atenti pri | aandacht schenken aan, rekening houden met |
aŭtoklavi | met een autoclaaf steriliseren |
avari | karig zijn met, zuinig zijn met |
babao | rumtaartje met krenten |
balasti | met ballast beladen |
balzami | balsemen, met balsem bestrijken |
balzamizi | balsemen, met balsem bestrijken |
bastoni | met een stok slaan, slaan |
bendi | met een band omgeven |
bokalo | fles met korte wijde hals |
bolti | met bouten vastmaken |
bonvoli al | een goed hart toedragen, het goed voorhebben met |
bosaĵo | met relif versierd voorwerp |
brazi | solderen, solderen met hardsoldeer |
brodteksi | met metaal- of zijden draad doorweven |
brogi | in kokend water doen, met kokende vloeistof verwonden |
broki | met goud- of zilverdraad doorweven |
bronzi | bronzen, een bronskleur geven, met brons bedekken |
bronzofrunte | met een stalen gezicht |
burasko | storm met regen of sneeuw |
centope | met zijn honderden |
civito | burgerij, stad met zelfbestuur |
ĉirkaŭigi sin per | zich omgeven met |
daŭrigi | doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten |
dediĉante | met inzet van |
dekope | met zijn tienen |
dekstrume | met de klok mee, rechtsom |
distrumpeti | te koop lopen met, uitbazuinen |
disurio | moeite met urineren |
dolita per | bedeeld met |
duope | getween, met zijn tween, onder vier ogen |
edziĝi de | huwen, trouwen met |
edziniĝi de | huwen, trouwen met |
ekde | met ingang van, sedert, vanaf |
eke de | met ingang van, sedert |
ekigi | een aanvang maken met |
ekkonflikti kun | in conflict komen met |
k.t.p. | enz. |
pensioen | emerituro, pensio |
emeritiĝi | aftreden, met pensioen gaan |
emerituro | pensioen |
esti pensiata | met pensioen gaan |
pensiiĝi | met pensioen gaan |
pensio | pensioen |
met pensioen gaan | emeritiĝi, esti pensiata, pensiiĝi |
gaan | irado, iri, piediri, soni, veturi |
agi | ageren, bezig zijn, doen, handelen, optreden, te werk gaan |
albordiĝi | aan land gaan, landen |
alikuŝiĝi | gaan verliggen |
aliri | aanpakken, gaan naar, genaken, naderen |
altabliĝi | aan tafel gaan, gaan aanzitten |
alteriĝi | aan land gaan, aanlanden, landen |
ambli | de telgang gaan |
ankri | verankeren, voor anker gaan |
antaŭeniri | voorwaarts gaan |
apelacii | appelleren, een beroep doen op, in appl gaan, in beroep gaan |
ascendi | naar boven gaan |
bankroti | bankroet gaan, failleren, failliet gaan, mislukken |
bruegi | kabaal maken, te keer gaan |
brui | aangaan, denderen, rommelen, rumoeren, te keer gaan |
ĉetabligi | aan tafel gaan |
daŭrigi | doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten |
descendi | afdalen, naar beneden gaan |
difektiĝi | kapot gaan, onklaar raken, stukgaan |
disventiĝi | verloren gaan |
droni | verdrinken, vergaan, verloren gaan |
efektiviĝi | in vervulling gaan, tot stand komen, werkelijkheid worden |
ekdormi | in slaap vallen, inslapen, onder zeil gaan |
ekferii | op vakantie gaan |
ekforkuri | aan de haal gaan |
ekiri | op weg gaan, opstappen, tijgen, weggaan |
ekkuŝi | gaan liggen, zich neerleggen, zich uitstrekken |
ekkuŝiĝi | gaan liggen, zich uitstrekken |
ekplori | gaan huilen, in tranen uitbarsten |
eksidi | gaan zitten, plaatsnemen, zich zetten |
ekstari | gaan staan, opstaan |
ekveli | onder zeil gaan |
ekvojaĝi | afreizen, op reis gaan |
ekvojiri | op pad gaan |
elŝipiĝi | van boord gaan |
emeritiĝi | aftreden, met pensioen gaan |
enakviĝi | te water gaan |
endormiĝi | gaan slapen |
enlitiĝi | gaan slapen, naar bed gaan, zich ter ruste begeven |
enŝipiĝi | aan boord gaan, scheep gaan |
enviciĝi | aantreden, in de rij gaan staan |
esti akompanata de | gepaard gaan met |
esti multe priparolata | over de tong gaan |
esti neriproĉebla | vrijuit gaan |
esti pensiata | met pensioen gaan |
esti premata de | gebukt gaan onder |
esti protokolata | op de bon gaan |
eviti | mijden, ontwijken, uit de weg gaan, vermijden |
fari lokon al | uit de weg gaan voor |
fieri pri | bogen op, prat gaan op, zich beroemen op, zich verheffen op |
fluktui | fluctueren, op en neer gaan, schommelen |
k.t.p. | enz. |