al naar gelang | laŭ tio, ĉu |
al | aan, bij, naar, tegen, tot, voor |
al | ĉiom, ĉiu, eĉ se, jam, kvankam |
adaptiĝi al | zich aanpassen aan, zich voegen naar |
admoni al ordo | tot de orde roepen |
al ci | aan je, aan jou, je, jou |
al ĉi tio | hieraan |
al ĝi | daaraan, eraan |
al ili | aan hun, aan ze, hun, ze |
al kio | waaraan |
al kiu | aan wie, wie |
al la | aan de, aan het, de, het, naar de, naar het |
al li | 'm, aan 'm, aan hem, hem |
al mi | me, mij |
al ni | aan ons, ons |
al ŝi | 'r, aan d'r, aan haar, d'r, haar |
al tio | eraan |
al tio ĉi | hieraan |
al vi | aan je, aan u, je, jou, jullie, u |
aldoni akvon al | aanlengen |
aldoni al | toevoegen aan, voegen bij |
aliĝi al | zich aanmelden voor, zich voegen bij |
aliĝi al sia regimento | opkomen |
alkroĉiĝi al | aanklampen, zich vastklampen aan |
alkutimiĝi al | vertrouwd raken met |
alkutimiĝi al la laboro | op dreef komen |
alpaŝi al | benaderen |
alproprigi al si | in de wacht slepen, zich toeigenen |
analoga al | overeenkomend met |
aparteni al | ressorteren onder, thuishoren bij |
apelacii al | een beroep doen op |
apogi sin al | aanleunen tegen |
arogi al si | zich aanmatigen, zich verstouten |
arogi al si la funkcion de | zich opwerpen als |
asimiliĝi al | opgaan in |
aspiri al | dingen naar, solliciteren naar, streven naar |
atribui valoron al | waarde hechten aan |
bari la vojon al | de pas afsnijden |
bonvoli al | een goed hart toedragen, het goed voorhebben met |
bonvoli al iu | iemand goedgezind zijn |
celi al | doelen op, duiden op |
ĉiom | al, alles, de gehele hoeveelheid, de hele hoeveelheid |
ĉiu | al, alleman, elk, ieder, iedere, iedereen |
ĉiuj | al de, alle, allemaal, allen |
dank' al Dio | goddank |
danke al | dank zij |
de tempo al tempo | af en toe, bij tijd en wijlen, bij wijlen, nu en dan, van tijd tot tijd |
dediĉi al | wijden aan |
dediĉi atenton al | aandacht schenken aan |
dediĉi sin al | zich toeleggen op, zich wijden aan |
dekutimigi ion al iu | iemand iets afleren |
demandi al si | zich afvragen |
deziri al | toewensen |
k.t.p. | enz. |
naar | al, laŭ, malagrabla, malsana |
adaptiĝi al | zich aanpassen aan, zich voegen naar |
al | aan, bij, naar, tegen, tot, voor |
al la | aan de, aan het, de, het, naar de, naar het |
aliloken | naar elders |
aliri | aanpakken, gaan naar, genaken, naderen |
alporti supren | naar boven brengen, naar boven dragen |
ambaŭflanken | naar weerskanten, naar weerszijden |
analoge | naar analogie van |
antaŭen | naar voren, voorover, voort, vooruit, voorwaarts |
arbitre | naar willekeur |
ascendi | naar boven gaan |
aspekte | naar het uiterlijk |
aspiri | ambiren, dingen naar, najagen, nastreven, streven naar |
aspiri al | dingen naar, solliciteren naar, streven naar |
aspiri al | dingen naar, solliciteren naar, streven naar |
atentigi pri | attenderen op, attent maken op, naar voren brengen |
avidi | azen op, begeren, dorsten naar |
avidi spiron | naar adem snakken |
dece | behoorlijk, naar behoren, netjes |
dekstren | naar rechts, rechtsaf, rechtsom |
demandi pri | vragen naar |
descendi | afdalen, naar beneden gaan |
deziregi | haken naar, hunkeren, smachten, smachten naar, snakken naar |
deziregi | haken naar, hunkeren, smachten, smachten naar, snakken naar |
deziri arde | vlassen op, vurig verlangen naar |
dojeno | doyen, oudste lid naar ancinniteit |
draŝi fojnon | water naar de zee dragen |
ekskursi al | een uitstapje maken naar |
eksteren | buitenwaarts, eruit, naar buiten, uitwaarts |
ektropio | omkering van het ooglid naar buiten |
eliranta | egressief, naar buiten gaand |
elpaŝi | naar buiten komen, optreden, stelling nemen, uitkomen |
elpeli | naar buiten jagen, uitdrijven, uitjagen, uitwijzen, verbannen |
elporti | dragen, naar buiten brengen, uithouden, verdragen |
elvoki | naar buiten roepen, ten gevolge hebben, uitlokken |
enen | binnenwaarts, naar binnen |
enlitigi | in bed stoppen, naar bed brengen |
enlitiĝi | gaan slapen, naar bed gaan, zich ter ruste begeven |
entiri | naar zich toe halen |
etendi la manojn al | reiken naar |
hejmen | huiswaarts, naar huis |
informiĝi pri | kennis nemen van, navraag doen naar |
internen | binnenwaarts, naar binnen |
iri al | toekomen naar |
iri al kinejo | naar de film gaan |
iri hejmen | huiswaarts gaan, naar huis gaan |
juĝate laŭ | te oordelen naar |
ĵeti al | gooien naar, toegooien, toewerpen |
kandidati por | solliciteren naar |
kaŭze de | naar aanleiding van, vanwege, wegens |
k.t.p. | enz. |
laŭ tio, ĉu | al naar gelang |
laŭmezure de | naar gelang van |
al naar gelang | laŭ tio, ĉu |
naar gelang van | laŭmezure de |