navraag doen naar | informiĝi pri |
navraag | demando, informiĝo |
demando | kwestie, navraag, vraag |
informiĝi pri | kennis nemen van, navraag doen naar |
informiĝo | navraag |
navraag doen naar | informiĝi pri |
doen | agi, fari, igi |
abdiki | afstand doen, bedanken, neerleggen, troonsafstand doen |
abortigi | aborteren, abortus plegen, doen mislukken |
adiaŭigi | doen heengaan |
aflikti | bedroeven, beproeven, verdriet doen, verdrieten |
agaci | pijn doen aan de tanden |
agi | ageren, bezig zijn, doen, handelen, optreden, te werk gaan |
aglomeri | agglomeren, doen samenklonteren, tot een geheel verenigen |
aglutini | agglutineren, doen samenkleven, samenplakken, verbinden |
alfundigi | afzetten, doen bezinken |
anatemi | excommuniceren, in de ban doen |
apelacii | appelleren, een beroep doen op, in appl gaan, in beroep gaan |
apelacii al | een beroep doen op |
artifiki | handig doen |
balanci | balanceren, doen schommelen, laten balanceren, wiegelen |
bani | baden, in bad doen, wassen |
boligi | doen koken, koken |
brogi | in kokend water doen, met kokende vloeistof verwonden |
butikumi | boodschappen doen, winkelen |
ĉagreni | bedroeven, ergeren, grieven, verdriet doen, verdrieten |
degeligi | doen ontdooien, ontdooien |
deklini | doen afwijken |
devojigi | doen afdwalen |
dilati | doen uitzetten |
disfandi | doen verdwijnen |
disocii | dissociren, uiteen doen vallen |
dolori | pijn doen, zeer doen |
dolorigi | bezeren, pijn doen, pijn veroorzaken |
dormigi | in slaap doen vallen |
dronigi | doen verdwijnen, onderdompelen, verdrinken, verzuipen |
ekbruligi | aanmaken, aansteken, doen ontbranden, ontsteken, stoken |
ekdormigi | doen inslapen |
ekskomuniki | excommuniceren, in de ban doen |
ektimigi | doen schrikken, opschrikken, schrik aanjagen |
ekzameniĝi | examen doen |
elakompani | uitgeleide doen, uitlaten |
endormigi | doen inslapen |
enpoŝtigi | op de post doen, posten |
enradiki | wortel doen schieten |
esti bonhava | in goeden doen zijn |
estigi | doen ontstaan, formeren, maken, ontwikkelen |
fandi | doen smelten, smelten, versmelten, vloeibaar maken |
farebla | doenlijk, haalbaar, maakbaar, te doen, uitvoerbaar |
fari | aanmaken, bedrijven, doen, maken, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren |
fari aĉetojn | boodschappen doen |
fari ekzamenon | examen doen |
fiaskigi | doen falen, laten mislukken, verijdelen |
finti | een schijnaanval doen |
fluidigi | doen smelten, smelten |
forfandi | doen verdwijnen |
funkcii | functioneren, het doen, in zijn werk gaan, werken |
k.t.p. | enz. |
naar | al, laŭ, malagrabla, malsana |
adaptiĝi al | zich aanpassen aan, zich voegen naar |
al | aan, bij, naar, tegen, tot, voor |
al la | aan de, aan het, de, het, naar de, naar het |
aliloken | naar elders |
aliri | aanpakken, gaan naar, genaken, naderen |
alporti supren | naar boven brengen, naar boven dragen |
ambaŭflanken | naar weerskanten, naar weerszijden |
analoge | naar analogie van |
antaŭen | naar voren, voorover, voort, vooruit, voorwaarts |
arbitre | naar willekeur |
ascendi | naar boven gaan |
aspekte | naar het uiterlijk |
aspiri | ambiren, dingen naar, najagen, nastreven, streven naar |
aspiri al | dingen naar, solliciteren naar, streven naar |
aspiri al | dingen naar, solliciteren naar, streven naar |
atentigi pri | attenderen op, attent maken op, naar voren brengen |
avidi | azen op, begeren, dorsten naar |
avidi spiron | naar adem snakken |
dece | behoorlijk, naar behoren, netjes |
dekstren | naar rechts, rechtsaf, rechtsom |
demandi pri | vragen naar |
descendi | afdalen, naar beneden gaan |
deziregi | haken naar, hunkeren, smachten, smachten naar, snakken naar |
deziregi | haken naar, hunkeren, smachten, smachten naar, snakken naar |
deziri arde | vlassen op, vurig verlangen naar |
dojeno | doyen, oudste lid naar ancinniteit |
draŝi fojnon | water naar de zee dragen |
ekskursi al | een uitstapje maken naar |
eksteren | buitenwaarts, eruit, naar buiten, uitwaarts |
ektropio | omkering van het ooglid naar buiten |
eliranta | egressief, naar buiten gaand |
elpaŝi | naar buiten komen, optreden, stelling nemen, uitkomen |
elpeli | naar buiten jagen, uitdrijven, uitjagen, uitwijzen, verbannen |
elporti | dragen, naar buiten brengen, uithouden, verdragen |
elvoki | naar buiten roepen, ten gevolge hebben, uitlokken |
enen | binnenwaarts, naar binnen |
enlitigi | in bed stoppen, naar bed brengen |
enlitiĝi | gaan slapen, naar bed gaan, zich ter ruste begeven |
entiri | naar zich toe halen |
etendi la manojn al | reiken naar |
hejmen | huiswaarts, naar huis |
informiĝi pri | kennis nemen van, navraag doen naar |
internen | binnenwaarts, naar binnen |
iri al | toekomen naar |
iri al kinejo | naar de film gaan |
iri hejmen | huiswaarts gaan, naar huis gaan |
juĝate laŭ | te oordelen naar |
ĵeti al | gooien naar, toegooien, toewerpen |
kandidati por | solliciteren naar |
kaŭze de | naar aanleiding van, vanwege, wegens |
k.t.p. | enz. |