uitkomen | aperi, efektiĝi, elburĝoniĝi, eliri, eloviĝi, elpaŝi, elveni, konatiĝi, konveni, reliefiĝi, rezulti, veriĝi |
aperi | opdagen, opdraven, te voorschijn komen, uitkomen, verschijnen |
efektiĝi | bewaarheid worden, uitkomen |
elburĝoniĝi | ontluiken, ontspruiten, uitkomen |
eliri | uitgaan, uitkomen, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden |
eliri sur | uitkomen op, uitzien op |
eloviĝi | uit het ei komen, uitkomen |
elpaŝi | naar buiten komen, optreden, stelling nemen, uitkomen |
elveni | uitkomen |
konatiĝi | kennis maken, uitkomen |
konveni | betamem, gelegen komen, passen, schikken, uitkomen, voegen |
malkaŝe diri | rond uitkomen voor |
malkaŝi diri | uitkomen voor |
reliefigi | goed doen uitkomen |
reliefiĝi | afsteken, uitkomen |
rezulti | resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten |
trompiĝi | bedrogen uitkomen |
veriĝi | bewaarheid worden, uitkomen |
bedrogen uitkomen | trompiĝi |
goed doen uitkomen | reliefigi |
rond uitkomen voor | malkaŝe diri |
uitkomen op | eliri sur |
uitkomen voor | malkaŝi diri |