recht hebben op | havi rajton je |
recht | ĝusta, imposto, juro, justo, orta, rajto, rekta |
esti laŭvalore rimarkita | tot zijn recht komen |
ĝusta | goed, juist, recht |
havi rajton je | recht hebben op |
imposto | belasting, recht |
insisti pri sia rajto | op zijn recht staan |
internacia juro | internationaal recht, volkenrecht |
juro | recht |
justo | recht |
orta | haaks, loodrecht, recht, rechthoekig |
plenrajte | met het volste recht |
rajti | het recht hebben, mogen |
rajto | bevoegdheid, recht |
rekta | direct, live, recht, rechtstreeks |
rekte al | recht op ... af |
rimarkigi laŭvalore | tot zijn recht komen |
het recht hebben | rajti |
internationaal recht | internacia juro |
met het volste recht | plenrajte |
op zijn recht staan | insisti pri sia rajto |
recht hebben op | havi rajton je |
recht op ... af | rekte al |
tot zijn recht komen | esti laŭvalore rimarkita, rimarkigi laŭvalore |
hebben | havi |
abomeni | een afschuw hebben van, verafschuwen, verfoeien |
antaŭsenti | een voorgevoel hebben van |
antipatii | een antipathie hebben tegen, een hekel hebben aan |
aspekti | er uitzien, het uiterlijk hebben van |
bedaŭri | bejammeren, betreuren, spijt hebben van |
bezoni | behoeven, hoeven, moeten, nodig hebben |
bezoni nepre | hard nodig hebben |
celi | bedoelen, beogen, mikken, mikken op, rooien, ten doel hebben |
ĉagreniĝi | verdriet hebben, zich ergeren |
danki | bedanken, dank betuigen, danken, te danken hebben |
deĵori | dienst hebben, wacht hebben |
deziri | begeren, trek hebben in, verkiezen, verlangen, wensen |
doloriĝi | pijn hebben, pijn lijden |
dormemi | slaap hebben, slaperig zijn |
efiki | effect sorteren, uitwerken, uitwerking hebben, werken |
elvoki | naar buiten roepen, ten gevolge hebben, uitlokken |
esti bonŝanca | boffen, geluk hebben, het treffen, zwijnen |
esti demetinta | uitgetrokken hebben, uithebben |
esti dorminklina | slaap hebben |
esti eluzita | zijn tijd gehad hebben |
esti ĝenata de | last hebben van |
esti libera | vrij hebben |
esti malvarma | het koud hebben |
esti mishumora | de smoor in hebben |
esti prava | gelijk hebben |
esti senegala | zijn gelijke niet hebben |
esti sukcesplena | succes hebben |
esti supera | de overhand hebben |
esti varma | het warm hebben |
estimi | achten, achting hebben voor, achting toedragen, hoogachten |
fariĝi | gebeuren, toegaan, voortgang hebben, worden |
farmi | in pacht hebben, pachten |
febri | koorts hebben |
feki | kakken, ontlasting hebben, poepen, schijten |
fidi | fiducie hebben in, vertrouwen, vertrouwen stellen in |
finiĝi malfavore | een ongunstig verloop hebben |
firmteni | handhaven, houvast hebben |
gardi | bewaken, bewaren, de wacht hebben, hoeden, waken over |
haluciniĝi | hallucinaties hebben, hallucineren |
hasti | haast hebben, jachten, jagen, zich haasten, zich voorthaasten |
havi | erop nahouden, hebben |
havi bonŝancon | geluk hebben, mazzelen |
havi dentdoloron | kiespijn hebben |
havi diareon | diarree hebben |
havi inklinon por | een zwak hebben voor, houden van |
ebben | wanboffen |
havi malbonŝancon | pech hebben, wanboffen |
havi prioritaton | voorgaan, voorrang hebben |
havi proksime | bij de hand hebben |
havi rajton je | recht hebben op |
k.t.p. | enz. |
op | eksterlita, elĉerpita, ellitiĝinta, elspezita, eluzita, formanĝinta, foruzita, je, leviĝinta, pro, supren, sur |
abata | op een abt betrekking hebbend |
aboni | geabonneerd zijn op |
aĉeti aŭkcie | mijnen, op een veiling kopen |
aĉeti kredite | op krediet kopen, poffen |
aĉeti partpage | op afbetaling kopen |
agonii | op sterven liggen, zieltogen |
akcenti | accentueren, beklemtonen, de klemtoon leggen op |
akcidentema | een grotere kans op ongelukken lopend |
aktuale | momenteel, op het ogenblik, tegenwoordig, thans |
aldone | extra, op de koop toe |
alifoje | een andere keer, op een andere keer |
alimaniere | anders, op een andere manier |
alkroĉi la ricevilon | de telefoon op de haak leggen |
alkutimiĝi al la laboro | op dreef komen |
alvenonta | op handen |
amegi | dol zijn op, gek zijn op, zielsveel houden van |
angle | in het Engels, op zijn Engels |
antaŭĝoji pri | zich verheugen op |
antaŭvidi | bedacht zijn op, verwachten, vooruitzien, voorzien |
anticipe | alvast, bij voorbaat, op voorhand |
anticipi | anticiperen, prejudiciren, vooruitlopen, vooruitlopen op |
antropoida | op een mens gelijkend |
apelacii | appelleren, een beroep doen op, in appl gaan, in beroep gaan |
apelacii al | een beroep doen op |
apogei | zich op het toppunt bevindend |
apogi sin sur | steunen op, zich beroepen op |
aposteriora | a posteriori, op feiten gebaseerd |
apriora | a priori, op theorie gebaseerd |
arabe | in het Arabisch, op zijn Arabisch |
atenci | aanranden, een aanslag plegen op, zich vergrijpen aan |
atenti | acht slaan op, letten op, opletten, oppassen, passen op |
atenti | acht slaan op, letten op, opletten, oppassen, passen op |
atentigi | attenderen, attent maken, een wenk geven, opmerkzaam maken op |
atentigi iun pri | iemands aandacht vestigen op |
atentigi pri | attenderen op, attent maken op, naar voren brengen |
aventure | op de bonnefooi |
aventurema | avontuurlijk, op avontuur belust |
avidi | azen op, begeren, dorsten naar |
baze de | op basis van |
Bergen op Zoom | Bergen op Zoom |
bicikle | op de fiets, per fiets |
bobeni | op een klos winden, opwinden, spoelen, winden |
boli | borrelen, koken, op het kookpunt zijn, zieden |
Broek op Langedijk | Broek op Langedijk |
buŝosurbuŝa spirigo | mond-op-mondbeademing |
celi | bedoelen, beogen, mikken, mikken op, rooien, ten doel hebben |
celi al | doelen op, duiden op |
certagrade | tot op zekere hoogte |
certgrade | tot op zekere hoogte |
ĉasi | bejagen, jacht maken op, jagen |
k.t.p. | enz. |