uitwerking hebben | efiki |
uitwerking | efiko, ellaborado |
efiki | effect sorteren, uitwerken, uitwerking hebben, werken |
efiko | effect, uitwerking, werking |
ellaborado | uitwerking |
uitwerking hebben | efiki |
hebben | havi |
abomeni | een afschuw hebben van, verafschuwen, verfoeien |
antaŭsenti | een voorgevoel hebben van |
antipatii | een antipathie hebben tegen, een hekel hebben aan |
aspekti | er uitzien, het uiterlijk hebben van |
bedaŭri | bejammeren, betreuren, spijt hebben van |
bezoni | behoeven, hoeven, moeten, nodig hebben |
bezoni nepre | hard nodig hebben |
celi | bedoelen, beogen, mikken, mikken op, rooien, ten doel hebben |
ĉagreniĝi | verdriet hebben, zich ergeren |
danki | bedanken, dank betuigen, danken, te danken hebben |
deĵori | dienst hebben, wacht hebben |
deziri | begeren, trek hebben in, verkiezen, verlangen, wensen |
doloriĝi | pijn hebben, pijn lijden |
dormemi | slaap hebben, slaperig zijn |
efiki | effect sorteren, uitwerken, uitwerking hebben, werken |
elvoki | naar buiten roepen, ten gevolge hebben, uitlokken |
esti bonŝanca | boffen, geluk hebben, het treffen, zwijnen |
esti demetinta | uitgetrokken hebben, uithebben |
esti dorminklina | slaap hebben |
esti eluzita | zijn tijd gehad hebben |
esti ĝenata de | last hebben van |
esti libera | vrij hebben |
esti malvarma | het koud hebben |
esti mishumora | de smoor in hebben |
esti prava | gelijk hebben |
esti senegala | zijn gelijke niet hebben |
esti sukcesplena | succes hebben |
esti supera | de overhand hebben |
esti varma | het warm hebben |
estimi | achten, achting hebben voor, achting toedragen, hoogachten |
fariĝi | gebeuren, toegaan, voortgang hebben, worden |
farmi | in pacht hebben, pachten |
febri | koorts hebben |
feki | kakken, ontlasting hebben, poepen, schijten |
fidi | fiducie hebben in, vertrouwen, vertrouwen stellen in |
finiĝi malfavore | een ongunstig verloop hebben |
firmteni | handhaven, houvast hebben |
gardi | bewaken, bewaren, de wacht hebben, hoeden, waken over |
haluciniĝi | hallucinaties hebben, hallucineren |
hasti | haast hebben, jachten, jagen, zich haasten, zich voorthaasten |
havi | erop nahouden, hebben |
havi bonŝancon | geluk hebben, mazzelen |
havi dentdoloron | kiespijn hebben |
havi diareon | diarree hebben |
havi inklinon por | een zwak hebben voor, houden van |
ebben | wanboffen |
havi malbonŝancon | pech hebben, wanboffen |
havi prioritaton | voorgaan, voorrang hebben |
havi proksime | bij de hand hebben |
havi rajton je | recht hebben op |
k.t.p. | enz. |