hoofd- | ĉef-, ĉefa, kapa, precipa |
hoofd | ĉefo, kapo, rubriko, surskribo |
alfronti | het hoofd bieden |
bruski | voor het hoofd stoten |
cerbumi | piekeren, zich het hoofd breken |
ĉef- | aarts-, hoofd-, opper- |
ĉefa | hoofd-, voornaamste |
ĉefi | aan het hoofd staan, aan het hoofd staan van, leiden |
ĉefo | aanvoerder, baas, chef, hoofd, opperhoofd |
fronti | het hoofd bieden |
kapa | hoofd- |
kapnei | het hoofd schudden, nee schudden |
kapo | hoofd, kop, krop |
lernejestro | hoofd der school, hoofdonderwijzer, schoolhoofd |
malcedi | het hoofd bieden, pal staan |
parkere | uit het hoofd, van buiten |
parkeri | uit het hoofd leren, van buiten leren |
precipa | hoofd-, voornaamste |
pretervidi | over het hoofd zien |
rubriko | hoofd, rubriek |
senkapigi | het hoofd afslaan, onthoofden |
surskribo | hoofd, opschrift |
aan het hoofd staan | ĉefi |
aan het hoofd staan van | ĉefi |
het hoofd afslaan | senkapigi |
het hoofd bieden | alfronti, fronti, malcedi |
het hoofd schudden | kapnei |
hoofd der school | lernejestro |
hoofd- | ĉef-, ĉefa, kapa, precipa |
over het hoofd zien | pretervidi |
uit het hoofd | parkere |
uit het hoofd leren | parkeri |
voor het hoofd stoten | bruski |
zich het hoofd breken | cerbumi |