ophouden | ĉesi, etendi, finiĝi, ne demeti, reteni, suprenteni |
ĉesi | aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken |
ĉesiĝi | langzamerhand ophouden |
etendi | ophouden, rekken, strekken, uitbreiden, uitsteken, uitstrekken |
finiĝi | aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen |
ne demeti | aanlaten, ophouden |
ne halti | doorslaan, niet ophouden |
reteni | detineren, ophouden, reserveren, terughouden, weerhouden |
suprenteni | ophouden |
troviĝi | verkeren, voorkomen, zich bevinden, zich ophouden |
langzamerhand ophouden | ĉesiĝi |
niet ophouden | ne halti |
zich ophouden | troviĝi |