voorstellen | figuri, prezenti, proponi |
figuri | afbeelden, uitbeelden, verbeelden, verzinnelijken, voorstellen |
imagi | bedenken, zich verbeelden, zich voorstellen |
intenci | van plan zijn, voorhebben, voornemens zijn, zich voorstellen |
mimi | door gebaren voorstellen |
prezenti | indienen, presenteren, uitvoeren, vertonen, voorstellen |
prezenti sin | voorkomen, zich voorstellen |
proponi | aanbieden, bieden, uitloven, voordragen, voorslaan, voorstellen |
skemi | schematisch voorstellen |
door gebaren voorstellen | mimi |
schematisch voorstellen | skemi |
zich voorstellen | imagi, intenci, prezenti sin |